ECLI:NL:HR:2019:1250
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2019. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die eerder beslissingen had genomen over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 tot en met 2008. De Rechtbank Gelderland had in totaal zeven zaken behandeld, genummerd 16/1014 tot en met 16/1029, en het Gerechtshof had deze zaken samengevoegd in zijn uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep met een verweerschrift.
De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende was voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat een middel niet verder gemotiveerd hoeft te worden als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad geen aanleiding zag om het middel verder te bespreken.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2019 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.