ECLI:NL:HR:2019:1247

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
19/00217
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag en inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 18 december 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag voor het jaar 2009 en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, alsook over de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad baseerde deze beslissing op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en concludeerde dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad geen verdere motivering nodig achtte voor zijn beslissing.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in stand bleef.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 19/00217
19 juli 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 18 december 2018, nrs. BK-18/00493 en BK-18/00494, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/2155 en 17/2156) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag en de voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.