Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door een man tegen een arrest van het gerechtshof van 6 maart 2018. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Aantjes, betwistte de uitspraak van het hof, dat betrekking had op de echtscheiding tussen hem en zijn vrouw, die in Pakistan met elkaar gehuwd waren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, diende een verweerschrift in ter verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder een vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 oktober 2016 en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2017 en 6 maart 2018. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de man veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de vrouw zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.