ECLI:NL:HR:2019:1219
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding bij gegrond hoger beroep in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de onroerendezaakbelasting en de waardering van een onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z] voor het jaar 2016. De waarde was aanvankelijk vastgesteld op € 748.500, maar na bezwaar door belanghebbende werd deze verlaagd tot € 710.000. Belanghebbende had echter geen proceskostenvergoeding ontvangen voor de kosten die hij had gemaakt voor het opstellen van een taxatierapport in de bezwaar- en beroepsfase.
Het Gerechtshof Amsterdam had het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar geen proceskostenvergoeding voor het hoger beroep toegekend. Het Hof oordeelde dat belanghebbende het geschilpunt over de vergoeding van de kosten van het taxatierapport ook al bij de Rechtbank had kunnen aanvoeren, en dat het niet aanvoeren van dit punt onvoldoende grond was om de heffingsambtenaar in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende gegrond verklaard. De heffingsambtenaar had in zijn verweerschrift bij het Hof erkend dat belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof aanleiding had moeten zien om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar alleen voor zover het de beslissing inzake de proceskosten voor het hoger beroep betreft. De Hoge Raad heeft het College veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende voor zowel de procedure bij het Hof als de procedure in cassatie.