ECLI:NL:HR:2019:1216
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van het Hof had op 9 oktober 2018 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 16 april 2019 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 20 november 2018. De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen.
Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze beslissing is genomen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.