ECLI:NL:HR:2019:1215
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Rotterdam
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2019, nr. BK-18/00395, die op zijn beurt weer voortvloeit uit een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 17/964). De zaak betreft een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Het beroepschrift bevatte echter niet de vereiste gronden van het beroep, zoals voorgeschreven in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 12 maart 2019 de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden en volgens de gegevens van PostNL afgehaald. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.