ECLI:NL:HR:2019:1213
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld namens een belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2018, die betrekking had op een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste volmacht of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit gebrek aan bevoegdheid leidde ertoe dat de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaarde.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de procedurele aspecten van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie uitvoerig besproken. De griffier had de indiener verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij gemachtigd was om het beroep in te dienen. Ondanks dat de aangetekende brief met dit verzoek was afgeleverd, heeft de indiener nagelaten om de gevraagde machtiging of verklaring te overleggen. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan concluderen dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, en de zaak is afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.