ECLI:NL:HR:2019:1213

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
19/00681
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld namens een belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2018, die betrekking had op een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste volmacht of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit gebrek aan bevoegdheid leidde ertoe dat de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaarde.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de procedurele aspecten van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie uitvoerig besproken. De griffier had de indiener verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij gemachtigd was om het beroep in te dienen. Ondanks dat de aangetekende brief met dit verzoek was afgeleverd, heeft de indiener nagelaten om de gevraagde machtiging of verklaring te overleggen. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan concluderen dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen.

De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, en de zaak is afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00681
Datum12 juli 2019
ARREST
op het namens [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2018, nr. SGR 18/1909 V, op het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 27 juni 2018, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

In het beroepschrift is vermeld dat het beroep in cassatie is ingesteld namens de in de aanhef van dit arrest genoemde belanghebbende.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht heeft om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Dat verzoek is bij aangetekende brief van 14 februari 2019 aan de indiener van het beroepschrift verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door de indiener van het beroepschrift opgegeven postadres. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.