ECLI:NL:HR:2019:1211
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 december 2018. De Rechtbank had eerder uitspraak gedaan op het verzet tegen een eerdere uitspraak van 27 juni 2018, die betrekking had op aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. In het beroepschrift was vermeld dat het beroep was ingesteld namens de belanghebbende. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht had om het beroepschrift in te dienen, of een verklaring van degene namens wie hij het beroep had ingesteld. Dit verzoek is op 14 februari 2019 per aangetekende brief verzonden en volgens Track&Trace van PostNL afgeleverd op het opgegeven postadres. Echter, de indiener heeft de gevraagde machtiging of verklaring niet overgelegd. De Hoge Raad concludeert hieruit dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.