ECLI:NL:HR:2019:1188

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
18/03243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belasting van personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, waarin het hof zich had uitgesproken over een door belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen, alsook over een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift in cassatie niet de vereiste volmacht of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in te dienen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen.

Op basis van deze bevindingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/03243
Datum12 juli 2019
ARREST
op het door
[A]te
[Q]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, nrs. 16/00097, 16/00098 en 16/00099, betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen en een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] te [Z].
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift in cassatie (hierna: de indiener) daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht heeft om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Dat verzoek is bij aangetekende brief van 1 augustus 2018 aan de indiener verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door de indiener opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.