ECLI:NL:HR:2019:1179
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belasting van vermogensrendement in box 3 voor het belastingjaar 2015
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 september 2018, met nummer BK-18/00411. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/5613) die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, alsook de beschikking inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft in deze zaak de klachten van belanghebbende beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de belasting van het vermogensrendement in box 3.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en op eerdere arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019, gepubliceerd onder de nummers ECLI:NL:HR:2019:816 en ECLI:NL:HR:2019:817. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering vereist was.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 12 juli 2019, door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.