Uitspraak
gevestigd te Enschede,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
12 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een samenwerkingsovereenkomst tussen een vereniging, een holding en een projectvennootschap. De centrale vraag was of de leden van de vereniging partij waren bij de samenwerkingsovereenkomst en of de holding en de projectvennootschap onrechtmatig hadden gehandeld jegens deze leden door de overeenkomst niet na te komen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1355, en concludeert dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde komt, omdat het principale beroep faalt. De kosten van het geding in cassatie worden toegewezen aan de verweerders, Raedthuys c.s., die in totaal € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris vorderen, vermeerderd met wettelijke rente indien de eisers deze kosten niet binnen veertien dagen voldoen.