Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 6 november 2017 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994. De verdachte is in cassatie gegaan met als doel de beslissing van het hof te herzien. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het Gerechtshof bevestigt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 9 juli 2019 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.