Het proces-verbaal van de nadere terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2016 houdt het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte is ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.
De dienstdoende gerechtsbode deelt mede dat verbalisant [verbalisant 1] zich op de gang bevindt, (...)
De raadsman krijgt de gelegenheid hierop te reageren en deelt mede:
(...) Ik verwijs naar hetgeen op de pro-forma zittingen heeft plaatsgevonden (...) alsmede de correspondentie die ik heb gevoerd met de advocaat-generaal voorafgaand aan de onderhavige terechtzitting. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van mijn kant heeft de advocaat-generaal nog niets ondernomen. Hoewel vandaag geen inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden, verzoek ik het hof een beslissing te nemen op de onderzoekswensen van de verdediging.
(...)
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld op het verzoek van de raadsman te reageren en deelt mede:
Ik kan mij vinden in het voorstel van de raadsman vandaag de onderzoekwensen te behandelen. In dat kader zou ik graag willen toelichten waarom ik mij tot op heden heb verzet tegen die onderzoekswensen
.(...) Evenmin zag ik de noodzaak de verbalisanten ter zitting als getuigen op te roepen. Desalniettemin heb ik [verbalisant 1] gevraagd om, indien hij ruimte had in zijn agenda, vandaag te verschijnen, nu de kans bestaat dat uw hof het verzoek hem als getuige te horen toewijst. (...)
De raadsman wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn onderzoekswensen toe te lichten en deelt in dat verband mede:
Reeds bij appelschriftuur is verzocht de twee verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen te horen. Ik hoor u, voorzitter, zeggen dat in de appelschriftuur slechts in algemene bewoordingen is verzocht alle getuigen in deze zaak te horen. Dat zou kunnen. De twee verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn reeds in een vroeg stadium gehoord bij de rechter-commissaris door mijn voorganger. Bij bestudering van de processen-verbaal van deze verhoren viel mij een aantal discrepanties op tussen beide verklaringen. Zo verklaren verbalisanten niet eensluidend over wie wat heeft gezegd en welke bewoordingen daarbij zijn gebruikt. Voorts wordt niet duidelijk of zij beiden bij de auto van cliënt hebben gestaan of dat een van de verbalisanten in de auto is gebleven op het moment dat cliënt om toestemming werd gevraagd de auto te doorzoeken. Kortom: ik wil precies weten wie, wat en waar heeft gezegd. Voorts wil ik de verbalisanten vragen op welke wijze zij uit de reactie van cliënt hebben kunnen afleiden dat hij afstand deed van zijn rechten en of hij heeft begrepen dat er geen toestemming gegeven hoefde te worden. Ik merk op dat de ene verbalisant heeft verklaard dat cliënt met handgebaren toestemming zou hebben gegeven terwijl de ander heeft verklaard dat mijn cliënt dat in het Engels zou hebben gedaan.
Ik verwijs voorts naar een arrest van uw hof van21 december 2015 waarbij de zogeheten dynamische verkeerscontrole-methode tot bewijsuitsluiting en uiteindelijk vrijspraak heeft geleid. Mede in het kader van dit arrest wens ik de verbalisanten te vragen waarom zij hun onderzoek naar mijn cliënt zijn gestart. Ik zie duidelijke discrepanties tussen beide verklaringen en acht in dat verband met name vraag 5 van mijn op 22 december 2015 verzonden e-mail van belang.
Mijn voorkeur gaat er naar uit dat de verbalisanten op een nadere terechtzitting worden gehoord. Subsidiair verzoek ik het hof de zaak dienaangaande te verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Meer subsidiair verzoek ik het hof [verbalisant 1] nu op zitting te horen.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en deelt mede:
Ik persisteer. De noodzaak de verbalisanten te horen ontbreekt, nu de vragen die de raadsman aan de verbalisanten wil stellen reeds door hen zijn beantwoord ten overstaan van de rechter-commissaris. Dat er discrepanties bestaan tussen de twee verklaringen is logisch en geen reden de verbalisanten nogmaals te horen. De noodzaak [verbalisant 1] nu op zitting te horen ontbreekt om diezelfde reden.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak van het horen niet is gebleken, daar de verbalisanten reeds ten overstaan van een rechter-commissaris in het bijzijn van de verdediging zijn gehoord en onvoldoende is onderbouwd waarom de verbalisanten opnieuw dienen te worden gehoord.
Gehoord de verdachte, de raadsman en de advocaat-generaal deelt de voorzitter vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd, zijnde een schorsing voor langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een verdere behandeling van de zaak binnen één maand niet toelaat.
De raadsman neemt hierop het woord en merkt op dat hij het niet eens is met deze beslissing. Hij is in de veronderstelling dat, nu [verbalisant 1] op de gang zit, er sprake is van een meegebrachte getuige, waardoor niet het noodzakelijkheidscriterium, maar het criterium van het verdedigingsbelang van toepassing is.
De advocaat-generaal deelt mede dat de verbalisant niet door de verdediging is meegebracht.
Het hof onderbreekt wederom het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat, naar het oordeel van het hof geen sprake is van een meegebrachte getuige, nu bij de aanvang van de behandeling van de zaak door de raadsman van de verdachte niet is medegedeeld dat hij een getuige had meegebracht die hij ter terechtzitting wenste te doen horen. Door het verzoek tot het horen van [verbalisant 1] af te wijzen op de grond dat het hof dit niet noodzakelijk acht, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd."