ECLI:NL:HR:2019:1141

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
16/03096
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van geldboete wegens overschrijding redelijke termijn in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een rechtspersoon, was aangeklaagd voor het houden van een groter aantal varkens dan toegestaan op basis van het varkensrecht volgens de Meststoffenwet en het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, M.J.J.E. Stassen, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Echter, de Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 13.500,-, waarvan € 7.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad besloot de geldboete te verlagen met € 700,-, waardoor het totaalbedrag op € 12.800,- kwam, met behoud van de voorwaardelijke straf.

De uitspraak van de Hoge Raad was dus een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere uitspraak, maar het beroep werd voor het overige verworpen. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen daarvan voor opgelegde straffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer16/03096
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 1 juni 2016, nummer 20/003526-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde beroep in cassatie.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 13.500,-, waarvan € 7.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad eerst uitspraak kan doen nadat meer dan 36 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde geldboete te verminderen met € 700,-.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 12.800,- bedraagt, waarvan € 7.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.