Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een rechtspersoon, was aangeklaagd voor het houden van een groter aantal varkens dan toegestaan op basis van het varkensrecht volgens de Meststoffenwet en het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, M.J.J.E. Stassen, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Echter, de Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 13.500,-, waarvan € 7.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad besloot de geldboete te verlagen met € 700,-, waardoor het totaalbedrag op € 12.800,- kwam, met behoud van de voorwaardelijke straf.
De uitspraak van de Hoge Raad was dus een gedeeltelijke vernietiging van de eerdere uitspraak, maar het beroep werd voor het overige verworpen. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen daarvan voor opgelegde straffen.