Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2017. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat J. Kuijper. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in verband met hennepteelt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bekrachtigd, waarbij het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook rekening heeft gehouden met de oogst die heeft plaatsgevonden vóór de bewezenverklaarde periode. Dit aspect was een belangrijk punt van discussie in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof begrijpelijk was, en dat het middel van cassatie niet kon leiden tot cassatie. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De beslissing van de Hoge Raad is genomen zonder nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is openbaar uitgesproken.