ECLI:NL:HR:2019:1100

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
14/05523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake overschrijding van de redelijke termijn en strafmaximum in poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een herstelarrest van de Hoge Raad, waarin de eerder opgelegde straf aan de verdachte werd vernietigd wegens overschrijding van de redelijke termijn en het overschrijden van het strafmaximum. De verdachte was eerder door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf voor onder andere poging tot doodslag. De Hoge Raad had in een eerder arrest van 26 april 2016 de straf al verminderd, maar had abusievelijk niet vastgesteld dat de opgelegde straf het wettelijk maximum overschreed. De Procureur-Generaal wees de Hoge Raad in juni 2019 op deze omissie, waarna de Hoge Raad besloot deze te herstellen. De Hoge Raad oordeelde dat de maximale straf voor de bewezen feiten dertien jaar en vier maanden bedroeg, en dat de opgelegde straf van achttien jaar niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de straf verminderd tot dertien jaren en twee maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 9 juli 2019, waarbij de eerdere uitspraak van het Gerechtshof uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf is vernietigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer14/05523
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2014, nummer 23/004939-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesgang in cassatie

1.1
De Hoge Raad heeft in deze zaak bij arrest van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:744), na verwerping van de namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddelen, de bestreden uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2014 wegens overschrijding van de redelijke termijn vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, met vermindering van deze straf in die zin dat deze zeventien jaren en tien maanden beloopt, en met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2
Bij de bestreden uitspraak was de verdachte wegens 1, 2 en 4: “telkens: poging tot doodslag”, 3: “poging tot doodslag, meermalen gepleegd”, 5: “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” en 8: “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek op de voet van art. 27, eerste lid, Sr.
1.3
Bij brief van 13 juni 2019 heeft de Procureur-Generaal J. Silvis de Hoge Raad erop gewezen dat het Hof aldus een straf heeft opgelegd die de wet niet toelaat. Gelet op de bewezenverklaringen en de kwalificaties bedroeg op grond van art. 287 Sr in verbinding met de art. 45 en 57 Sr het maximum voor deze feiten dertien jaren en vier maanden gevangenisstraf.
1.4
In het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 is abusievelijk niet ambtshalve geoordeeld dat aan de verdachte bij het arrest van het Hof een gevangenisstraf was opgelegd die het strafmaximum overschreed, nu deze niet achttien jaren, doch ten hoogste dertien jaren en vier maanden mag bedragen.
1.5
De Hoge Raad zal deze omissie herstellen. Daarom dient het arrest van 26 april 2016 als volgt te worden gelezen:
“3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1
Ingevolge art. 287 Sr, in verbinding met de art. 45, eerste en tweede lid, en 57 Sr kan voor de onderhavige feiten een gevangenisstraf van ten hoogste dertien jaren en vier maanden worden opgelegd. De door het Hof opgelegde straf van achttien jaren is hoger dan dit strafmaximum. Het bestreden arrest kan reeds daarom wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
3.2
De verdachte bevindt zich voorts in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet tevens leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
3.3
In aanmerking genomen dat het Hof kennelijk van oordeel was dat de maximaal mogelijke straf in dit geval passend is, zal de Hoge Raad bepalen dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren en vier maanden, te verminderen met de korting van twee maanden voor overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde gronden aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.”

2.Beslissing

De Hoge Raad:
bepaalt dat het in deze zaak op 26 april 2016 uitgesproken arrest moet worden verstaan met inachtneming van de hiervoor vermelde verbeteringen, zodat de beslissing luidt:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze dertien jaren en twee maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, de vice‑president J. de Hullu en de raadsheer V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.