Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Beslissing
17 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 december 2017 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak tegen een verdachte die op 9 juli 2019 is overleden. De advocaat van de verdachte, E. Maessen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof en het vonnis van de rechtbank Rotterdam, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging. De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat, gezien het overlijden van de verdachte, het recht tot strafvordering is vervallen op basis van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het Gerechtshof en de rechtbank vernietigd en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.