ECLI:NL:HR:2019:108

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
18/02930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een hoger beroep in faillissementszaak en de juiste indieningslocatie van beroepschrift

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door verzoekers is ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De verzoekers, schuldeisers in het faillissement van [A] B.V., hebben op 9 februari 2018 de rechter-commissaris verzocht om de curator te bevelen een onderzoek te doen. Dit verzoek werd afgewezen op 2 maart 2018. De verzoekers hebben vervolgens op 7 maart 2018 een voorlopig beroepschrift ingediend, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank stelde dat het beroepschrift pas op 8 maart 2018 was ontvangen, één dag na het verstrijken van de beroepstermijn.

De Hoge Raad heeft in cassatie de beschikking van de rechtbank vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Uit een e-mailbericht van de griffie bleek dat het beroepschrift al op 7 maart 2018 per fax was ontvangen. Bovendien oordeelde de Hoge Raad dat het beroepschrift, hoewel gericht aan de rechter-commissaris, toch als tijdig ingediend bij de rechtbank Gelderland moest worden beschouwd. De Hoge Raad benadrukte dat het indienen van een beroepschrift bij de verkeerde instantie niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid, mits het stuk tijdig bij de juiste instantie is ontvangen.

De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Gelderland voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de rechtbank de verzoekers alsnog in hun hoger beroep moet ontvangen.

Uitspraak

25 januari 2019
Eerste Kamer
18/02930
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
Mr. E.R. LOOIJEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,
kantoorhoudende te Arnhem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekers] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/334408/HA RK 18-46 van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Gelderland en tot terugwijzing naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van [verzoekers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekers] zijn schuldeiser in het faillissement van [A] B.V. Zij hebben op 9 februari 2018 de rechter-commissaris verzocht de curator te bevelen om een onderzoek te doen. Bij beschikking van 2 maart 2018 heeft de rechter-commissaris het verzoek afgewezen.
(ii) [verzoekers] zijn van de beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 67 Fw in hoger beroep gekomen bij ‘voorlopig beroepschrift’, gedateerd 7 maart 2018; in dit beroepschrift hebben [verzoekers] verzocht om vaststelling van een nadere termijn voor het indienen van de beroepsgronden (vgl. HR 8 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:AD1399, NJ 1992/406).
(iii) Het beroepschrift is gericht aan:
“Rechtbank Gelderland
Afdeling Civiel
T.a.v. mr. E. Schippers
Rechter-commissaris in het faillissement [A] B.V.
Postbus 9008
7200 GJ Zutphen.”
Het genoemde postbusnummer is het postadres van het team insolventies van de rechtbank Gelderland.
Het beroepschrift is op dit adres per post ontvangen op 8 maart 2018.
(iv) Op 8 maart 2018 is het beroepschrift door de griffie te Zutphen doorgestuurd naar de griffie te Arnhem van de rechtbank Gelderland en aldaar op diezelfde dag ontvangen.
3.2
De rechtbank heeft [verzoekers] wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen op 8 maart 2018, één dag na het verstrijken van de beroepstermijn van art. 67 lid 1 Fw, en er geen aanwijzingen zijn dat het beroepschrift, zoals daarin is vermeld, al op 7 maart 2018 per fax is verstuurd (rov. 3.1). Verder heeft de rechtbank overwogen:
“3.2. Ook als ervan zou worden uitgegaan dat het voorlopig beroepschrift wel per fax op 7 maart 2018 is binnengekomen bij de insolventiegriffie te Zutphen, heeft het volgende te gelden. Nu het beroepschrift niet alleen aan de verkeerde instantie is gericht - te weten de rechter-commissaris die de beschikking waarvan beroep heeft gegeven in plaats van aan de rechtbank als beroepsinstantie - maar het beroep bovendien bij die verkeerde instantie is ingesteld (waardoor het terecht is gekomen op de griffie van de insolventieafdeling te Zutphen) en het beroepschrift pas één dag na het verstrijken van de beroepstermijn bij de juiste instantie is ontvangen, te weten de rechtbank, moet ook in dat geval worden geconcludeerd dat het beroep te laat is ingesteld. Van de griffie in Zutphen mocht wel worden verwacht dat het beroepschrift werd doorgestuurd naar de juiste instantie, zoals [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben aangegeven, maar dat is ook meteen gebeurd. Daarmee is echter niet voorkomen dat het pas na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen door de rechtbank. Van een advocaat mag worden verwacht dat een beroepschrift tijdig bij de juiste instantie wordt ingediend. Van een verschoonbare termijn-overschrijding is daarmee niet gebleken.”
3.3.1
Onderdeel II van het middel keert zich tegen de overweging van de rechtbank in rov. 3.1 dat het beroepschrift pas op 8 maart 2018 door de rechtbank is ontvangen en dat er geen aanwijzingen zijn dat het beroepschrift al op 7 maart 2018 per fax is verstuurd. [verzoekers] stellen dat deze overweging onbegrijpelijk is en verwijzen hiervoor naar een bij het verzoekschrift in cassatie overgelegd e‑mailbericht van 4 juli 2018 van een medewerkster van de rechtbank Gelderland, team insolventies.
3.3.2
Het onderdeel slaagt. Uit het hiervoor in 3.3.1 genoemde e-mailbericht en het daarbij gevoegde faxbericht kan niet anders worden afgeleid dan dat de griffie te Zutphen het beroepschrift al op 7 maart 2018 per fax van de advocaat van [verzoekers] heeft ontvangen.
3.4.1
Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.2 dat ook als ervan zou worden uitgegaan dat het beroepschrift wel binnen de beroepstermijn van art. 67 lid 1 Fw per fax is binnengekomen bij de insolventiegriffie te Zutphen, het hoger beroep te laat is ingesteld. Onderdeel Ib klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het beroepschrift gericht is aan de verkeerde instantie, te weten de rechter-commissaris in plaats van de rechtbank. Het onderdeel wijst in dat verband onder meer op het doel van het stuk.
3.4.2
Deze klacht slaagt. Het hiervoor in 3.3.2 genoemde faxbericht is, voor zover van belang, op dezelfde wijze geadresseerd als het hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde beroepschrift. Nu het faxbericht het beroepschrift bevatte, kon er geen misverstand over bestaan dat het was bestemd voor de rechtbank en niet voor de rechter-commissaris. De rechtbank had aan de omstandigheid dat het beroepschrift ter attentie van de rechter-commissaris was gezonden, geen argument mogen ontlenen om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
3.4.3
Volgens de onderdelen Ia en Ic heeft de rechtbank miskend dat door binnenkomst van het beroepschrift bij de griffie te Zutphen het beroepschrift is ingediend bij de rechtbank Gelderland.
3.4.4
Ook deze klacht slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het hoger beroep door indiening van het beroepschrift bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bij de verkeerde instantie is ingediend. Nu het beroep zich richtte tegen een beschikking van een rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, was de juiste instantie de rechtbank Gelderland en niet een bepaalde locatie binnen die rechtbank, ook niet als de rechtbank voor het indienen van stukken een bepaalde locatie zou hebben aangewezen. Het faxbericht is dan ook tijdig (zie hiervoor in 3.3.2) bij de juiste instantie binnengekomen.
Opmerking verdient dat ook indien het beroepschrift zou zijn ingediend bij het verkeerde gerecht, het stuk had moeten worden doorgezonden naar het juiste gerecht, en in dat geval het tijdstip van indiening bij het verkeerde gerecht bepalend zou zijn geweest voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep (HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2416).
3.5
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
25 januari 2019.