Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof had in hoger beroep de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging, omdat de beslissing van de Rechtbank geen einduitspraak zou zijn. De Hoge Raad oordeelt echter dat de beslissing van de Rechtbank, gegeven op 12 juni 2014, wel degelijk als einduitspraak moet worden aangemerkt in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit betekent dat er wel degelijk hoger beroep openstaat tegen deze beslissing. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, met name ECLI:NL:HR:2016:1, waarin is vastgesteld dat een beslissing tot niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in de vervolging een einduitspraak is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van uitspraken in het strafrecht en de mogelijkheden voor hoger beroep.