Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 juli 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968. De verdachte werd op de A6 aangetroffen met inbrekersgereedschap en sieraden die kort daarvoor waren gestolen. De Hoge Raad behandelt twee hoofdvragen: ten eerste of het ontbreken van nadere bewijsoverwegingen in de weg staat aan de bewezenverklaring van diefstal van sieraden door insluiping, en ten tweede of de klacht dat uit een controle van het rijbewijsregister op 3 december 2015 niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 9 augustus 2015 geen rijbewijs had, gegrond is.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president J. de Hullu, heeft op 2 juli 2019 geoordeeld dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de middelen geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.