Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1987 en woonachtig in Roemenië, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het medeplegen van een poging tot diefstal en erfvredebreuk. Het Hof had geoordeeld dat het geen taakstraf zou opleggen omdat de verdachte niet over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland beschikte, waardoor afspraken met de Reclassering niet mogelijk waren. De Hoge Raad oordeelde dat deze overweging niet voldoende gemotiveerd was, aangezien de enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere EU-lidstaat woont, niet in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Hof onvoldoende had onderbouwd waarom de woonplaats van de verdachte een belemmering vormde voor de tenuitvoerlegging van een taakstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf.