ECLI:NL:HR:2019:1061

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
17/03805
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van gevonden voorwerpen en opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening van een portemonnee met identiteitskaart en andere pasjes

In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte voor verduistering van gevonden voorwerpen, in strijd met artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had een portemonnee met inhoud gevonden, die toebehoorde aan een ander, en had deze niet gemeld bij de autoriteiten. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte de portemonnee met inhoud drie tot vier dagen in zijn bezit had, maar het oordeel dat hij deze opzettelijk wederrechtelijk had toegeëigend, was onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte vond op 23 maart 2014 een portemonnee in de gemeente Utrecht. Hij had deze portemonnee, die onder andere een identiteitskaart en verschillende pasjes bevatte, tot zijn aanhouding op 6 april 2014 bij zich. Tijdens de aanhouding verklaarde de verdachte dat hij de portemonnee had gevonden en dat hij deze naar de politie wilde sturen, maar dat hij daar nog geen tijd voor had gehad. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich als heer en meester over de portemonnee had gedragen door deze niet te melden bij de autoriteiten, en dat hij niet mocht aannemen dat de eigenaar afstand had gedaan van de goederen.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening onvoldoende was gemotiveerd, en vernietigde de uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/03805
Datum2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2017, nummer 21/003134-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Bredius, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte zich goederen toebehorende aan [slachtoffer] opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend, onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 maart 2014 tot en met 06 april 2014 in de gemeente Utrecht opzettelijk een portemonnee en een identiteitskaart en een FC Utrecht clubkaart en een nationale sportpas en een bibliotheekpas en een SportUpas en een OV-chipkaart en een CJP Cultuurkaart, toebehorende aan [slachtoffer] welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. (art 321 Wetboek van Strafrecht)”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte met bijlage, genummerd PL0910-2014075556-1 gesloten en getekend op 1 april 2014 door [verbalisant 1] , BOA domein generieke opsporing van politie Utrecht (p. 7-10), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van diefstal. Op 23 maart 2014 omstreeks 17:00 uur heb ik mijn zwarte lederen portemonnee met de inhoud zoals omschreven in de bijlage goederen voor het laatst gezien. Dit was in de winkel [A] . Ik had mijn portemonnee op de toonbank neergelegd. Op maandag 24 maart 2014 omstreeks 20:00 uur wilde ik mijn portemonnee pakken. Ik zag dat mijn portemonnee niet meer op de toonbank lag.
Bijlage goederen
Categorie omschrijving: Portemonnee
Kleur: Zwart
Bijzonderheden: Lederen portemonnee
Categorie omschrijving: Identiteitspapieren
Object: ID-kaart
Object: Klantenpas
Bijzonderheden: FC Utrecht clubkaart
Object: Klantenpas
Bijzonderheden: Nationale sportpas
Object: Klantenpas
Bijzonderheden: Bibliotheekpas
Object: Klantenpas
Bijzonderheden: SportUpas
Object: Reisdocument (OV-chipkaart)
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0910‑2014079920-4 gesloten en getekend op 6 april door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van politie Utrecht (p. 4-6), voor zover inhoudende
- zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Melding:
Op 6 april 2014 kregen wij van een medewerker van het Operationeel Centrum Utrecht de opdracht om te gaan naar de Agnietenstraat. Aldaar zou een manspersoon, gekleed in een witte broek, tussen de fietsen lopen en aandachtig naar verschillende fietsen kijken.
Ter plaatse:
Ter plaatse werden wij gewenkt door een persoon. Deze persoon zullen wij in het proces-verbaal getuige noemen. De getuige verklaarde dat hij een melding had gekregen dat er een man tussen de fietsen liep en veel aandacht had voor de fietsen.
Vordering identiteitsbewijs:
Ik, [verbalisant 2] , heb een geldig identiteitsbewijs gevorderd van de verdachte. Ik hoorde dat hij zei dat hij mij deze niet kon overhandigen, omdat hij deze was kwijt geraakt.
Aanhouding:
Omdat verdachte ons geen identiteitsbewijs kon overhandigen, hebben wij hem aangehouden ter zake artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht en overgebracht ter voorgeleiding naar het politiebureau Utrecht Centrum te Utrecht.
Bevindingen:
Wij zagen dat de verdachte ten tijde van de aanhouding in de zakken van zijn kleding aan het voelen was. Wij zagen dat hij vervolgens een zwarte lederen portemonnee uit zijn jaszak pakte. Wij zagen dat de verdachte de portemonnee opende en hier meerdere pasjes uithaalde. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er tussen deze pasjes een identiteitskaart zat. Ik heb hierop tegen de verdachte gezegd dat ik die van hem wilde hebben. Ik zag dat de verdachte mij vervolgens de identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat er op de identiteitskaart een foto stond van een jonge jongen. Ik zag dat de identiteitskaart op naam stond van:
- [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats 1] .
Ik heb verdachte daarop medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was op de vragen die wij hem zouden stellen.
Wij hoorden dat de verdachte vervolgens verklaarde dat hij de portemonnee met pasjes drie dagen geleden had gevonden in het ‘Lindenpark’ (fonetisch) in de binnenstad van Utrecht. Tevens verklaarde hij dat hij de portemonnee met inhoud via de post naar de politie wilde sturen, maar dat hij hier nog geen tijd voor had gehad.
Insluitingsfouillering:
De verdachte overhandigde ons ten tijde van de insluitingsfouillering een zwarte lederen portemonnee. Wij zagen dat er in deze portemonnee de volgende pasjes zaten:
- CJP Cultuurkaart
- SportUpas
- OV-chipkaart
- Bibliotheekpas
- Nationale sportpas
- FC Utrecht clubkaart
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL091A-2014079920-5 gesloten en getekend op 6 april 2014 door [verbalisant 4] , agent van politie Utrecht (p. 15-16), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik werd door de politie aangehouden omdat ik die pasjes bij mij had die ik had gevonden in een park. Ik zou ze wel inleveren, maar dat is er niet van gekomen. Ik heb ze gevonden, dat was 4 dagen terug.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Van toe-eigenen in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.
Uit het dossier blijkt dat verdachte wisselend heeft verklaard over het aantal dagen dat hij de pasjes onder zich had. Voorts heeft hij verklaard dat hij de portemonnee met pasjes naar de politie wilde sturen, maar daar nog geen tijd voor heeft gehad. Het hof gaat uit van de lezing die de verdachte heeft gegeven over de wijze waarop de portemonnee met pasjes in zijn bezit zijn gekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte de portemonnee met pasjes op het moment dat hij deze aantrof rechtmatig, als vinder, onder zich had. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van verdachte dat hij de portemonnee met pasjes al drie à vier dagen onder zich had en op de dag van de aanhouding deze ook bij zich droeg, volgt dat verdachte zich als heer en meester over de portemonnee met pasjes is gaan beschikken en hij deze zich heeft toegeëigend. Het had op de weg van verdachte gelegen om van deze gevonden voorwerpen melding te doen bij autoriteiten. Dit heeft verdachte niet gedaan. Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op de omstandigheid dat het om een portemonnee met persoonsgebonden pasjes gaat, niet heeft mogen aannemen dat de eigenaar hier (vrijwillig) afstand van heeft gedaan. Van omstandigheden op grond waarvan verdachte kon en mocht menen dat de gevonden voorwerpen rechtens toekomen aan de eerlijke vinder, is niet gebleken. De goederen waren niet van verdachte en dus was de toe-eigening wederrechtelijk. Gezien bovengenoemde omstandigheden en gelet op eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten, acht het hof de verklaring van verdachte dat hij de goederen bij de autoriteiten had willen inleveren ongeloofwaardig.”
2.2.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“Het is mij ook wel eens overkomen dat ik de hond aan het uitlaten was en toen een rijbewijs van iemand vond. Dat was vlak voor het weekend. Ik wilde naar het politiebureau gaan, maar die was gesloten. Als hij open was geweest dan hadden zij gevraagd: Wat komt u doen? Het gemeentehuis is in het weekend ook gesloten. De politie zou dan zeggen wat komt u doen, dan moet u niet bij ons zijn. Ik zeg dan: ‘Wat moet ik dan doen, moet ik het terugleggen?’
Het politiebureau is geen goede plek om gevonden spullen terug te brengen. Die kun je beter even zelf onder je houden. De termijn hiervoor is een week. De intentie is dan niet om de goederen te houden.
Samenvattend er is geen sprake van opzet en er is geen sprake van een strafbaar feit. Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken.”
2.3
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat de verdachte de in de bewezenverklaring bedoelde portemonnee met inhoud heeft gevonden, dat hij die goederen ten tijde van zijn aanhouding in zijn jaszak droeg, dat hij die goederen niet langer dan drie of vier dagen in zijn bezit heeft gehad en dat hij gedurende die periode van deze vondst geen melding heeft gedaan ‘bij autoriteiten’. Het in de kern daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk de in de bewezenverklaring vermelde goederen wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, is ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2019.