In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X1] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 juli 2018, waarin het verzet van de belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van 4 april 2018 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.