Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 augustus 2017 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1963, die zich gedurende een lange periode intensief heeft beziggehouden met het inleveren van sieraden die afkomstig zijn uit misdrijf. Dit gedrag valt onder de bepalingen van artikel 420bis.1.b jo. 420ter van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op gewoontewitwassen.
De verdachte heeft in cassatie middelen voorgesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.C. Reisinger uit Utrecht. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.