ECLI:NL:HR:2019:102

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
18/00428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake belastingbeschikkingen voor de jaren 2014 en 2015

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het hof van 19 december 2017, waarin het hof oordeelde over het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland. Deze eerdere uitspraken betroffen beschikkingen die waren gegeven op basis van artikel 3.156, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, voor de belastingjaren 2014 en 2015.

De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank heeft bevestigd.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat gebruikelijk is in gevallen waarin het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere beslissingen in deze belastingzaak.

Uitspraak

25 januari 2019
Nr. 18/00428
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 19 december 2017, nrs. 16/01442 en 16/01443, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/2132 en 15/3152) betreffende de voor de jaren 2014 en 2015 gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 3.156, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.