Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 15 augustus 2017, in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat Y. Moszkowicz. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 25 juni 2019 uitspraak gedaan en het beroep verworpen.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De zaak betreft onder andere de vraag of het onderzoek in de zaak nietig is, omdat het proces-verbaal ontbreekt. Daarnaast zijn er bewijsklachten over de rechtmatige bediening van de noodhulpsurveillance.
De Hoge Raad concludeert dat het verzuim in de bewijsvoering niet tot cassatie hoeft te leiden, omdat het onderdeel van het proces-verbaal kennelijk per abuis is weggevallen. Hierdoor heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea en is openbaar uitgesproken.