ECLI:NL:GHAMS:2017:4809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
23-002572-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid en geweld tegen ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor wederspannigheid, omdat hij zich op 22 juni 2015 in Nieuw-Vennep met geweld had verzet tegen ambtenaren die hem trachtten te begeleiden. De verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schendingen van zijn rechten tijdens de arrestatie, waaronder de onbevoegde inbeslagname van zijn telefoon en het gebruik van geweld door de politie. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de politie in de veronderstelling verkeerde rechtmatig te handelen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd uiteindelijk niet strafbaar verklaard, maar moest wel een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijsde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002572-16
Datum uitspraak: 15 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-158280-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april en 1 augustus 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2015, te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de noodhulpsurveillance, door met zijn bovenlijf en zijn armen geklemd op zijn borstkas (wild) te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin de ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of door eenmaal of meermalen (met kracht naar links en/of rechts) met zijn hoofd te stoten tegen de onderarm(en) van eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen arm met een (of meer) blauwe plek(ken) die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De raadsman heeft op beide terechtzittingen in hoger beroep bepleit dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig is omdat, in strijd met het bepaalde in artikel 378, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), geen proces-verbaal van die terechtzitting met daarin aantekening van het vonnis is opgemaakt. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 april 2017 geoordeeld dat het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet tot nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg leidt. Hetgeen ter terechtzitting van 1 augustus 2017 door de raadsman is aangevoerd, geeft geen aanleiding die beslissing te wijzigen.
Wel brengt de vaststelling dat in eerste aanleg ten onrechte slechts aantekening van de uitspraak is gedaan op de voet van artikel 378a Sv met zich dat het vonnis waarvan beroep vernietigd zal worden.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging

Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. Dit verweer is gestoeld op de algehele gang van zaken rondom de arrestatie van de verdachte.
Allereerst is de telefoon van de verdachte onbevoegdelijk in beslag genomen omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestond. Vervolgens is er aanzienlijk geweld toegepast bij de arrestatie van de verdachte, welk geweld niet volledig is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten. Daarmee is de verbaliseringsplicht geschonden. Na aankomst van de verdachte op het politiebureau heeft de politie de vrije advocatenkeuze van de verdachte belemmerd. De verdachte kreeg een andere (piket)advocaat toegewezen, ondanks dat hij expliciet had aangegeven mr. Moszkowicz te willen consulteren. Elk van deze schendingen afzonderlijk, in elk geval deze schendingen in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat door de politie, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, is opgetreden met doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer. Zij heeft daarbij geconcludeerd dat er niet een verbaliseringsplicht geldt voor alle toegepaste geweldshandelingen en dat hetgeen in het proces-verbaal gerelateerd is, volstaat.
Het oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat in de gegeven omstandigheden de telefoon niet in beslag genomen had mogen worden. De blijkens het dossier tevoren door een hulpofficier van justitie daarvoor gegeven toestemming maakt dit niet anders. Wel brengt die toestemming met zich dat de verbalisanten in de veronderstelling verkeerden rechtmatig op te treden. De onrechtmatige inbeslagname op zichtzelf raakt de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet. Een enkele onrechtmatige inbeslagneming levert niet op een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte waardoor aan diens recht op een eerlijk proces tekort wordt gedaan.
De verdachte heeft geen genoegen genomen met de inname van zijn telefoon en heeft erop gestaan met de verbalisanten (en zijn telefoon) mee te gaan naar het politiebureau. Toen de verbalisanten hem dat niet toestonden en de verdachte sommeerden zijn weg te vervolgen, heeft de verdachte daaraan geen gevolg gegeven en heeft hij getracht te belemmeren dat de verbalisanten in hun dienstvoertuig zouden stappen. Naar aanleiding van de verdenking van deze belemmering hebben de verbalisanten de verdachte vervolgens aangehouden, waartegen de verdachte zich heeft verzet. Het is tijdens dit verzet dat verbalisant [slachtoffer 1] pijn of letsel heeft opgelopen. De verbalisanten hebben, om het verzet te breken, ook geweld gebezigd. Naast het geverbaliseerde gebruik van pepperspray tegen de verdachte, hebben zij de verdachte een elleboogstoot in het gelaat toegediend en eenmaal met een vinger in of op het oog van de verdachte geduwd. Die laatste twee geweldshandelingen zijn niet apart geverbaliseerd, maar zijn gebleken uit het onderzoek naar aanleiding van een latere aangifte door de verdachte tegen het politieoptreden.
Al met al is het hof van oordeel dat de verbalisanten, toen zij de verdachte ten slotte arresteerden, in de veronderstelling verkeerden rechtmatig te hebben opgetreden. Er is geen sprake van optreden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces tekort heeft gedaan. Dat de politie na aankomst van de verdachte op het politiebureau niet op zijn verzoek de advocaat van zijn keuze heeft ingeschakeld, kan op een misverstand berusten. Ook dat gegeven heeft in elk geval niet de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot gevolg. Wat de verdediging heeft betoogd over de schending van de verbaliseringsplicht leidt het hof niet tot een ander oordeel met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In het proces-verbaal is op de gebruikelijke wijze opgenomen dat er geweld is gebruikt tegen de verdachte. Dat uit een onderzoek in ander verband naar voren is gekomen welke geweldshandelingen exact zijn verricht, maakt niet dat de verbalisanten hun verbaliseringsplicht op dit punt hebben geschonden.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof stelt – met de advocaat-generaal – wel vast het optreden van de politie niet steeds even tactvol en proportioneel is geweest en dat de verdachte zelf daardoor ook flink letsel heeft opgelopen. Het hof zal met dat gegeven rekening houden bij de straftoemeting.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2015 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de noodhulpsurveillance, door met zijn bovenlijf en zijn armen geklemd op zijn borstkas (wild) te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin de ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door met kracht naar links of rechts met zijn hoofd te stoten tegen de onderarm van eerstgenoemde opsporingsambtenaar, terwijl de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen arm met blauwe plekken bij die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort gezegd en onder meer – aangevoerd dat geen sprake was van de rechtmatige uitoefening van de bediening van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte de verbalisanten belemmerd in hun politiewerk. Doordat hij hen aan het filmen was, maakte de verdachte het voor de verbalisanten niet mogelijk een gesprek met hem te voeren over zijn eerdere meningsverschil met de buschauffeur, naar aanleiding waarvan de verbalisanten ter plaatse waren gekomen. Nadat de verbalisanten de verdachte hadden gesommeerd zijn weg te vervolgen heeft hij dat geweigerd en getracht te verhinderen dat zij in hun dienstvoertuig stapten. Voor de belemmering van ambtshandelingen kan een verdachte – op heterdaad – worden aangehouden. Daarmee staat de rechtmatige uitoefening van de bediening vast. Dat verbalisant [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen blijkt uit haar aangifte en de foto’s in het dossier. Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Vraag naar de sanctietoepassing

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, indien het feit bewezen wordt verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep bij de vraag naar de sanctietoepassing gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich verzet tegen twee opsporingsambtenaren. Deze opsporingsambtenaren trachtten slechts hun werk te doen. De verdachte heeft, door te handelen als hij heeft gedaan, het werk van de betreffende politieambtenaren bemoeilijkt. Dit wordt hem aangerekend.
Het hof heeft echter geconstateerd dat er het een en ander schort aan de gehele gang van zaken. De telefoon van de verdachte mocht wellicht kortstondig afgepakt worden, maar niet in beslag worden genomen omdat de situatie niet voldeed aan de criteria die gelden voor inbeslagname. Bij het vervolg is ook op verdachte stevig geweld toegepast. Ter terechtzitting is in hoger beroep is het hof gebleken dat het voorval een grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op de verdachte. Tevens houdt het hof rekening met de toenmalige geestelijke gesteldheid van de verdachte. Mede gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof aanleiding te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, zoals bepleit door de verdediging.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 225,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. P.F.E. Geerlings in tegenwoordigheid van S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2017.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.