ECLI:NL:HR:2019:1005
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens onvoldoende belang
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 11 september 2018, die op haar beurt betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 8 juni 2018. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het beroep in cassatie had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.