ECLI:NL:HR:2019:1003

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
18/03814
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake vennootschapsbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Het beroep was ingesteld tegen een aanteengestelde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015, alsook tegen een opgelegde boete en een beschikking inzake belastingrente. De indiener van het beroepschrift had verzuimd om de gronden van het beroep te vermelden, zoals vereist door artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de indiener heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Hierdoor heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/03814
21 juni 2019
Arrest
gewezen op het door
[A]te
[Q]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 26 juli 2018, nr. AWB 17/6713, betreffende een aan
[X] B.V.te
[Z]opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift (hierna: de indiener) bij aangetekende brief van 6 september 2018 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Naar aanleiding van die brief heeft de indiener bij brief van 13 oktober 2018 verzocht om verlenging van de hiervoor genoemde termijn van zes weken. De griffier heeft bij brief van 18 oktober 2018 dat verzoek afgewezen en de indiener in de gelegenheid gesteld het verzuim uiterlijk op 24 oktober 2018 te herstellen. De indiener heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.