Uitspraak
gevestigd te Chaam,
gevestigd te Waalwijk,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
22 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Villa Vredeoord B.V. en Stichting Casade. De zaak betreft de vraag of een verhuurder van een bedrijfspand verplicht is om het pand eerst aan de huurder aan te bieden bij voorgenomen verkoop. Villa Vredeoord, de eiseres tot cassatie, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 7 februari 2017 had geoordeeld over de verplichtingen van de verhuurder in het kader van het huurrecht. Casade, de verweerster in cassatie, had een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door Villa Vredeoord in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, werd het voorwaardelijk incidentele beroep niet verder behandeld.
De Hoge Raad heeft vervolgens besloten om het principale beroep te verwerpen en heeft Villa Vredeoord veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Casade zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de juridische positie van verhuurders en de verplichtingen die zij hebben ten opzichte van huurders bij de verkoop van bedrijfspanden.