ECLI:NL:HR:2018:970

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
17/05897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake belastingbeschikking 2010

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 november 2017, nr. 16/01162. Dit hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/6358) betreffende een belastingbeschikking voor het jaar 2010, zoals bedoeld in artikel 3.151, lid 1, van de Wet IB 2001. De belanghebbende, die in deze procedure werd aangeduid als [X], heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep. De Staatssecretaris heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de belanghebbende weer heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

De Hoge Raad heeft het middel van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht geheven van € 501 van de Staatssecretaris van Financiën. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2018 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

22 juni 2018
nr. 17/05897
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 7 november 2017, nr. 16/01162, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/6358) betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2010 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.