Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 23 januari 2018, nr. AMS 17/2867 V, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. Hierdoor heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen en aangegeven dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ondanks meerdere aanmaningen en de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen, heeft de belanghebbende dit niet gedaan. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.