Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2017. De verdachte, geboren in 1960, was in cassatie gegaan tegen de oplegging van TBS met dwangverpleging naar aanleiding van een poging tot doodslag op zijn ex-partner. De verdediging voerde aan dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte, die niet onherroepelijk was veroordeeld voor andere strafbare feiten, een te groot gevaar voor anderen vormde. Het middel klaagde dat het Hof bij zijn oordeel had meegenomen dat het niet onaannemelijk was dat de verdachte in de relationele sfeer vaker geweld had toegepast. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Het arrest werd uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier A. El Mokhtari.