Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 december 2015, met nummer RK 12/2372. Het betreft een klaagschrift ingediend door klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat R.J. Baumgardt. De zaak draait om de vraag of de oproeping van klager voor de raadkamerbehandeling van het klaagschrift op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, conform de eisen van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is verworpen.
De Hoge Raad overweegt dat noch uit artikel 23 Sv, noch uit artikel 552a Sv blijkt dat de oproeping aan klager moet worden betekend. De opvatting dat een behoorlijke oproeping niet kan worden vastgesteld indien deze niet ook is verzonden naar het GBA-adres van klager, vindt geen steun in het recht. Indien klager heeft aangegeven een postadres te willen hanteren, kan de oproeping volstaan met toezending aan het door hem opgegeven adres. De Hoge Raad concludeert dat klager op de juiste wijze is opgeroepen en dat het afschrift van de oproeping naar het juiste adres van de raadsman is verzonden.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.