Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 16 februari 2018, nr. 17/02815, ECLI:NL:HR:2018:211.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de uitspraak van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:211. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek toonde aan dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest. De beslissing werd genomen na overleg met de Procureur-Generaal, en de Hoge Raad baseerde zijn uitspraak op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het arrest werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.