In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 8 maart 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 6 april 2018 de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid en is vervolgens bij gewone post verzonden naar het opgegeven postbusadres. De belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende in verzuim is geweest en verklaart het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.