Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een schietincident waarbij een politieman tijdens een alcoholcontrole heeft geschoten op een bestuurder die kort daarvoor was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de ambtsinstructie aan de orde komen. Tevens wordt de rechtmatigheid van het gebruik van het dienstwapen besproken in het licht van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de interpretatie van het 'redelijk vermoeden van schuld' en de mogelijkheid van putatief noodweer.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 12 juni 2018 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.