Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 maart 2016, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de verdachte is gedaan. De verdachte, geboren in 1973, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat D.J.G.J. Cornelissen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 23 januari 2018 geoordeeld dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de middelen geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.