ECLI:NL:HR:2018:849

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/05351
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de afschaffing van de vrijstelling voor kolenbelasting en de heffingsgrondslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de afschaffing van de vrijstelling voor de invoer en uitslag van kolen die worden gebruikt als brandstof voor elektriciteitsopwekking. De zaak betreft de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V., die in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad oordeelde dat de afschaffing van de vrijstelling niet in strijd is met het Unierecht of het verdragsrechtelijke eigendomsrecht. De heffingsgrondslag voor de kolenbelasting wordt niet verminderd met het aanwezige water en as in de kolen. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd.

De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 23 september 2016, waarin het Hof de eerdere beslissingen van de Rechtbank had herzien. Belanghebbende, [X] B.V., had een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld, inclusief de conclusies van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de Staatssecretaris slaagde op de gronden die eerder in een andere zaak waren vastgesteld, terwijl het incidentele beroep van belanghebbende faalde.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, met J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter.

Uitspraak

8 juni 2018
nr. 16/05351
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's‑Hertogenboschvan 23 september 2016, nrs. 15/00618 en 15/00619, op het hoger beroep van
[X] B.V.(thans: [X] B.V.) te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 14/152 en 14/153) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan kolenbelasting over de tijdvakken januari 2013 en februari 2013. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op de conclusies van de Advocaat-Generaal C.M. Ettema van 1 februari 2017 in de zaken met de nummers 15/05429 (ECLI:NL:PHR:2017:27) en 16/01382 (ECLI:NL:PHR:2017:28).

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 van het heden in de zaak met nummer 16/01382 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel strekt tot ondersteuning van het standpunt van belanghebbende dat afschaffing van de vrijstelling in strijd is met artikel 14, lid 1, letter a, van Richtlijn 2003/96. In de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 van het hiervoor in onderdeel 2 genoemde arrest van de Hoge Raad is dat standpunt op de aldaar vermelde gronden onjuist bevonden. Het middel faalt derhalve.

4.Slotsom

Gelet op het hiervoor in onderdeel 2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De door het Hof onbehandeld gelaten grieven van belanghebbende falen op de gronden vermeld in onderdeel 5 van het heden in de zaak met nummer 16/05350 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht. De uitspraak van de Rechtbank moet daarom worden bevestigd.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.