Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
4.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van primair tenlastegelegd witwassen, maar was wel veroordeeld voor subsidiair tenlastegelegd medeplegen van schuldwitwassen, gepleegd in de periode van januari 2004 tot en met 25 april 2008. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijnen voor de verschillende tenlastegelegde feiten niet correct waren toegepast door het Hof. Volgens artikel 70.3 jo. 72.2 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn voor witwassen maximaal twee keer twaalf jaar, terwijl voor schuldwitwassen deze termijn maximaal twee keer zes jaar is. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie ten tijde van het arrest van het Hof slechts ontvankelijk kon zijn in de vervolging voor een deel van de tenlastegelegde periode. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van verjaringstermijnen in strafzaken, vooral in het kader van financieel-economische criminaliteit.