ECLI:NL:HR:2018:842

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
17/02112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake schuldwitwassen en de verjaringstermijnen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van primair tenlastegelegd witwassen, maar was wel veroordeeld voor subsidiair tenlastegelegd medeplegen van schuldwitwassen, gepleegd in de periode van januari 2004 tot en met 25 april 2008. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijnen voor de verschillende tenlastegelegde feiten niet correct waren toegepast door het Hof. Volgens artikel 70.3 jo. 72.2 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn voor witwassen maximaal twee keer twaalf jaar, terwijl voor schuldwitwassen deze termijn maximaal twee keer zes jaar is. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie ten tijde van het arrest van het Hof slechts ontvankelijk kon zijn in de vervolging voor een deel van de tenlastegelegde periode. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van verjaringstermijnen in strafzaken, vooral in het kader van financieel-economische criminaliteit.

Uitspraak

5 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02112
IV/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 april 2017, nummer 21/004036-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep tegen de vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 tenlastegelegde, behalve voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit.

2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

2.1.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 1 tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008, te Wageningen en/of Lathum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) heeft omgezet een aantal voorwerp(en) en/of geldbedragen, te weten geldbedragen van 130.000,-- euro en/of 51.000,-- euro, althans enig geldbedrag, gebruikt voor de aanschaf van chalets en/of kavels (op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] ) en/of voor de verbetering en/of inrichting van voornoemde kavels en/of chalets, door deze eerst aan te kopen en/of op te knappen en/of in te richten en - na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag - deze te verkopen, terwijl zij wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde geldbedragen, althans enig bedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf."
2.1.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008, te Lathum, tezamen en in vereniging met een ander telkens heeft omgezet een aantal geldbedragen, te weten geldbedragen van 130.000,- euro en enig geldbedrag, gebruikt voor de aanschaf van chalets (op een recreatieterrein in Lathum, [a-straat] ) en voor de verbetering en inrichting van voornoemde chalets, door deze eerst aan te kopen en op te knappen en in te richten en - na investering daarin van genoemde bedragen, althans enig geldbedrag - deze te verkopen, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.1.
Het (impliciet) primair tenlastegelegde (medeplegen van) witwassen is als misdrijf strafbaar gesteld in art. 420bis Sr. Op witwassen was tot de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit), Stb. 2014, 445, een gevangenisstraf van vier jaren gesteld. Sedertdien is op dat misdrijf een gevangenisstraf van zes jaren gesteld.
2.2.2.
Het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) schuldwitwassen is als misdrijf strafbaar gesteld in art. 420quater Sr. Op schuldwitwassen was tot de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de onder 2.2.1 vermelde wet een gevangenisstraf van een jaar gesteld. Sedertdien is op dat misdrijf een gevangenisstraf van twee jaren gesteld.
2.3.1.
De feiten zijn volgens de tenlastelegging begaan in of omstreeks de periode van de maand januari 2004 tot en met 25 april 2008.
2.3.2.
Van het primair tenlastegelegde witwassen is de verdachte vrijgesproken. Het Hof heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als "medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd". De verdachte is te dier zake veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2.4.
Op grond van art. 70, aanhef en onder 3°, Sr in verbinding met het tweede lid van art. 72 Sr beloopt de verjaringstermijn wat betreft het primair tenlastegelegde witwassen ten hoogste tweemaal twaalf jaren. Daarentegen beloopt op grond van art. 70, aanhef en onder 2°, Sr in verbinding met het tweede lid van art. 72 Sr de verjaringstermijn wat betreft het subsidiair tenlastegelegde en door het Hof bewezenverklaarde schuldwitwassen ten hoogste tweemaal zes jaren. Daaruit vloeit rechtstreeks voort dat het Openbaar Ministerie ten tijde van 's Hofs arrest van 12 april 2017 nog slechts ten aanzien van een deel van de tenlastegelegde periode ontvankelijk kon zijn in zijn vervolging ter zake van het subsidiair tenlastegelegde. De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven, ook niet wat betreft de beslissingen ter zake van het primair tenlastegelegde nu het cassatieberoep onbeperkt is ingesteld en nadien niet op de voet van de art. 453-455 Sv gedeeltelijk is ingetrokken (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59, rov. 2.2).

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juni 2018.