Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat verdachte op 3 juli 2012 te Helvoirt met de door hem bestuurde auto tegen - de aan de rechterkant van de rijbaan fietsende - [slachtoffer] is aangereden, waardoor deze op de motorkap van de auto van verdachte terecht is gekomen en daarna aan de linkerkant van de rijbaan is beland. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel ondervonden met, zo blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 31 december 2013, grote gevolgen voor haar dagelijks functioneren.
Vast staat dat verdachte de snelheid van zijn voertuig niet zodanig heeft aangepast dan wel zijn voertuig niet op een zodanige afstand van de voor hem fietsende [slachtoffer] tot stilstand heeft gebracht dat een aanrijding kon worden vermeden.
Uit de inhoud van het dossier is niet gebleken van omstandigheden die het zicht op de fietser hebben belemmerd. Het betrof een overzichtelijke verkeerssituatie.
Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of oplettend (de Hoge Raad begrijpt: onoplettend) heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, te wijten is. Dit kan anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in hiervoor bedoelde zin niet kan worden gesproken.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte gesteld dat hij geen schuld had aan de aanrijding omdat hij die dag een black-out heeft gehad ten gevolge van een epileptische aanval. Verdachte heeft daartoe in eerste aanleg verklaard: "Ik weet nog dat ik in Giersbergen en Udenhout ben geweest. Wat er tussenin is gebeurd weet ik niet. Tijdens het bijkomen van de aanval ben ik naar de garage gereden. Ik denk dat ik dat op de automatische piloot heb gedaan. Ik besefte op dat moment niet dat ik een aanval had gehad. Ik vond zelf dat ik wist wat ik deed. Ik wist op dat moment niet dat ik mijn medicatie niet had ingenomen."
De rechtbank heeft het beroep van verdachte op afwezigheid van schuld verworpen - kort gezegd - omdat de rechtbank het niet aannemelijk achtte dat verdachte na een epileptische aanval (met wegraking) of black-out nog in staat zou zijn om zijn auto naar de garage te rijden.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep op 31 juli 2014 heeft het hof een onderzoek door een deskundige, een neuroloog, gelast ter beantwoording van de hierna weergegeven vragen. De verdachte heeft toestemming gegeven tot inzage van zijn medisch dossier door de deskundige en heeft zich bereid getoond mee te werken aan het onderzoek.
De door de raadsheer-commissaris benoemde deskundige, neuroloog dr. A.J.A. de Louw, heeft op 31 januari 2016 zijn rapport uitgebracht.
Op de vraag of kan worden vastgesteld of verdachte lijdende is aan epilepsie en zo ja, aan welke vorm en hoe die vorm zich uit, antwoordt de deskundige:
'Bij betrokkene werd in het verleden de diagnose epilepsie gesteld, welke diagnose later door verschillende neurologen werd bevestigd. Volgens de beschikbare medische correspondentie is betrokkene bekend met een cryptogene lokalisatie gebonden epilepsie. Deze vorm van epilepsie gaat meestal gepaard met eenvoudig partiële of complex partiële aanvallen. Betrokkene is bekend met complex partiële aanvallen, zich uitend in afwezigheden met een verminderd bewustzijn en nadien verwardheid (post-ictale fase). Uit de correspondentie van neuroloog Brekelmans d.d. 25-04-2007 blijkt dat er tevens sprake is geweest van automatische handelingen tijdens een aanval. De duur van de aanvallen varieert anamnestisch van enkele minuten tot 20 minuten. In de medische correspondentie worden slechts kort durende aanvallen beschreven, waarbij er vóór het ongeval éénmalig een langer durende aanval wordt beschreven.'
Ten aanzien van de medicatie van verdachte ten tijde van het ongeval en de gevolgen van het eenmalig vergeten (na jarenlang gebruik) van de medicatie, merkt de deskundige op:
'De aanvallen die worden gezien bij een cryptogene lokalisatie gebonden epilepsie is bij 60 tot 70 procent van de patiënten goed te behandelen met medicijnen. De resterende 30 procent van de patiënten blijft aanvallen houden ondanks verschillende medicijnen tegen epilepsie. Voor zover te herleiden uit de medische correspondentie heeft betrokkene nooit andere medicijnen dan Tegretol en Rivotril gehad.
Ten tijde van het ongeval gebruikte betrokkene Tegretol en Rivotril als anti-epileptische medicatie. Ondanks de behandeling met Tegretol en Rivotril bleef betrokkene aanvallen houden, zoals blijkt uit de medische correspondentie en uit de op 25 juni 2015 afgenomen anamnese. De ten tijde van het ongeval gebruikte medicatie was derhalve onvoldoende om de epilepsie adequaat te behandelen.
Het vergeten van anti-epileptische medicatie kan een provocerende factor zijn voor het krijgen van een aanval. Dit is onafhankelijk van de duur (jarenlang) van de behandeling.'
Voorts is aan de deskundige de vraag gesteld hoe waarschijnlijk het is dat een epileptische aanval kan leiden tot het door de verdachte gestelde gevolg, te weten het onbewust (van achter) aanrijden van een fietser, het vervolgens onbewust de weg vervolgen terwijl het ongeval heeft geleid tot een verbrijzelde voorruit aan de bijrijderszijde, en het zich niets kunnen herinneren van het rijgedrag op het moment dat men weer bij zijn positieven is.
De deskundige antwoordt hierop:
'In de literatuur is beschreven dat patiënten complexe handelingen kunnen uitvoeren zowel tijdens een epileptische aanval als in de zogenaamde post-ictale periode (periode van verwardheid direct aansluitend aan de daadwerkelijke aanval).
Na een kortdurende epileptische aanval is het mogelijk dat er een meer langdurige (tot uren durende) post-ictale periode volgt. Het niet kunnen herinneren van een aanval wordt regelmatig gezien bij epilepsie. Het is dus niet uitgesloten dat betrokkene tijdens een epileptische aanval en/of post-ictale periode bovenstaande handelingen heeft verricht, waarbij het tevens niet is uitgesloten dat betrokkene geen herinnering heeft aan het gebeurde.'
De deskundige rapporteert ten slotte dat verdachte ten tijde van het ongeval niet aanvalsvrij was, zoals blijkt uit zowel de medische correspondentie als uit de ten behoeve van diens onderzoek verrichte anamnese van verdachte en dat slechts na het ophogen van de medicatie, nadat het ongeval had plaatsgevonden, aanvalsvrijheid ontstond. De deskundige merkt voorts op dat het persisterend optreden van epileptische aanvallen consequenties heeft voor de rijvaardigheid.
Het hof concludeert op grond van de rapportage van de deskundige dat het door verdachte geschetste scenario, dat hij een black-out heeft gehad en zich daarna niet kon herinneren dat hij een aanrijding had gehad, maar wel door heeft kunnen rijden naar de garage om de gebroken ruit van de voorruit van zijn auto te laten repareren, niet kan worden uitgesloten.
Dit zou betekenen dat de toedracht van de aanrijding verklaard moet worden uit de omstandigheid dat verdachte een epileptische aanval heeft gehad. Het hof is van oordeel dat verdachte voor de aanrijding verantwoordelijk kan worden gehouden omdat:
- hij lijdt aan een epileptische aandoening en hier ook bekend mee was;
- hij voor het ongeval niet volledig aanvalsvrij was;
- hij op de dag van het ongeval zijn medicatie, zoals hij ter terechtzitting heeft erkend, niet had ingenomen, hetgeen een aanvalprovocerende werking kan hebben, en
- deze medicatie, zo blijkt uit de voor een ieder toegankelijke informatie op de website van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, de rijvaardigheid beïnvloedt.
Verdachte heeft gelet op dit alles een aanwijsbaar risico voor de veiligheid van zijn weggebruikers genomen door die dag in de auto te stappen en deel te nemen aan het verkeer.
Verdachte heeft nagelaten om in het belang van de verkeersveiligheid passende maatregelen te nemen. Zo heeft verdachte zich niet aan regelmatige dokterscontroles onderworpen waarbij gecheckt kon worden of er sprake was van voldoende en adequate medicatie. Verdachte heeft kennelijk ook niet de vaste routine om alvorens in de auto te stappen te controleren of hij zijn medicatie heeft ingenomen.
Door dit na te laten en die dag toch als bestuurder van een motorvoertuig aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte als epilepsiepatiënt het risico van een optredende epileptische aanval op de koop toegenomen.
Het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt is derhalve aan verdachtes schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 te wijten.
Gelet op de bevindingen van de deskundige, in het bijzonder diens constatering dat verdachte nimmer aanvalsvrij is geweest, treft het verweer van de verdediging dat verdachte de black-out niet kon voorzien, geen doel.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen."