Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 23 november 2015 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1947, had een aanhoudingsverzoek ingediend vanwege medische redenen, specifiek artrose, en de daarbij behorende medicatie die autorijden onmogelijk maakte. De raadsman van de verdachte, J. Biemond, had op 6 november 2015 een faxbericht gestuurd naar het Gerechtshof waarin hij om uitstel vroeg, omdat zijn cliënte niet in staat was om op de zitting aanwezig te zijn.
De voorzitter van het Hof had echter in een e-mail aan de administratie laten weten dat er geen reden was om het verzoek op voorhand toe te wijzen en dat het verzoek ter zitting behandeld zou worden. Op de zitting van 23 november 2015 was de raadsman niet verschenen, en het Hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen en de zaak inhoudelijk behandeld, wat leidde tot verstekverlening.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte en haar raadsman erop mochten vertrouwen dat de zaak niet inhoudelijk zou worden behandeld op de datum van de zitting, gezien de toezegging die namens de voorzitter van het Hof was gedaan. De Hoge Raad heeft daarom het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.