ECLI:NL:HR:2018:817

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
17/02822
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van B.V. [X] tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 4 mei 2017, waarin het Gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente.

De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 27 juli 2017 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie werd een nieuwe brief op 17 augustus 2017 verzonden, maar het griffierecht bleef onbetaald. De griffier heeft belanghebbende vervolgens op 14 november 2017 nogmaals in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 8 december 2017 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.

Uitspraak

1 juni 2018
nr. 17/02822
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
B.V. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 4 mei 2017, nr. 13/00311, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/3930) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 27 juli 2017 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief van 17 augustus 2017 is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende, laatstelijk bij aangetekend verzonden brief van 14 november 2017, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 8 december 2017 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.