Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
29 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een aanhoudingsverzoek dat is ingediend door een raadsman die niet op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gemachtigd was. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de eerder vastgestelde belangenafweging die gemaakt moet worden bij het nemen van een beslissing op een aanhoudingsverzoek. Het Hof had het aanhoudingsverzoek afgewezen op de grond dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze enkele omstandigheid niet voldoende is om het verzoek af te wijzen, aangezien niet is aangetoond dat de verdachte geen prijs meer stelde op de bijstand van zijn raadsman tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en dat de motivering van de afwijzing van het verzoek ontoereikend is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.