ECLI:NL:HR:2018:779

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
16/04248
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhoudingsverzoek door niet gemachtigde raadsman in strafzaak

In deze zaak gaat het om een aanhoudingsverzoek dat is ingediend door een raadsman die niet op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gemachtigd was. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de eerder vastgestelde belangenafweging die gemaakt moet worden bij het nemen van een beslissing op een aanhoudingsverzoek. Het Hof had het aanhoudingsverzoek afgewezen op de grond dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze enkele omstandigheid niet voldoende is om het verzoek af te wijzen, aangezien niet is aangetoond dat de verdachte geen prijs meer stelde op de bijstand van zijn raadsman tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en dat de motivering van de afwijzing van het verzoek ontoereikend is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04248
LBS/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 juli 2016, nummer 20/001879-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.D. Regter, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek van de niet op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van het alsnog verkrijgen van zo een machtiging heeft afgewezen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2016 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte (...) uit andere hoofde thans gedetineerd te PI Limburg Zuid - gevangenis De Geerhorst te Sittard, is niet ter terechtzitting aanwezig.
De raadsman van verdachte, mr. K.D. Regter, advocaat te Heerlen, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van een faxbericht d.d. 5 juli 2016, inhoudende een schriftelijke verklaring van verdachte, waarin hij afstand doet van zijn recht heden ter terechtzitting te verschijnen.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Heden is bij het hof binnengekomen een brief die door de raadsman van de verdachte is gemaild, inhoudende de mededeling dat de raadsman niet ter terechtzitting zal verschijnen omdat hij de verdachte niet heeft kunnen bereiken en dat hij niet weet of hij door de verdachte gemachtigd is om namens hem de verdediging te voeren. De raadsman verzoekt in de brief tevens om aanhouding van de zaak teneinde te onderzoeken of hij door de verdachte alsnog gemachtigd wordt.
(...)
De voorzitter deelt na beraad omtrent het aanhoudingsverzoek als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman van de verdachte af. De verdachte zit gedetineerd en was voor de raadsman aldus eenvoudig te bereiken, en omgekeerd kon de verdachte ook (het kantoor van) zijn raadsman bereiken. De verdachte heeft zelf afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en stelt daar dus kennelijk geen prijs op."
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - waaronder begrepen het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat te doen verdedigen -, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Het Hof heeft het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als bedoeld in art. 279 Sv afgewezen op de grond dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Die enkele omstandigheid kan de afwijzing van dat verzoek niet dragen, nu niet is gebleken dat de verdachte geen prijs (meer) stelde op bijstand van zijn raadsman bij de behandeling van de zaak in het hoger beroep. Dat kan evenmin blijken uit de overweging van het Hof dat de verdachte gedetineerd was en voor de raadsman aldus eenvoudig te bereiken, terwijl de verdachte ook (het kantoor van) zijn raadsman kon bereiken. Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt voorts niet dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 mei 2018.