In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2017, waarin het hof uitspraak deed op het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank Gelderland had in deze eerdere uitspraken, genummerd AWB 15/6763 en AWB 15/6765, beslissingen genomen over de aan [X] B.V. opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2012 en 2013, alsook over de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 17/03216.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.