Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De niet-ontvankelijkverklaring was gebaseerd op het feit dat het hoger beroep te laat was ingesteld, na in persoon betekening van de oproeping. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld in het licht van artikel 408.1.a jo. 511g.2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de vraag of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De betrokkene, geboren in 1983, had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof.