ECLI:NL:HR:2018:710

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
16/04845
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld, na een roofoverval op een 88-jarige vrouw in haar woning. De verdachte had de vrouw meermalen met kracht tegen haar hoofd geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken neus en hersenletsel. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de vrouw, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en voldoende gemotiveerd was.

Echter, de Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van tien jaren te verminderen tot negen jaren en zeven maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04845
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 september 2016, nummer 23/002410-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer].
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij 5 maart 2014 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1925) van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft gestompt, welke voren omschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal in een woning, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, van een goudkleurig sieraad, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot bewezenverklaring van de (...) ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag en heeft daartoe aangevoerd dat bewezen kan worden dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Overwegingen hof
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van navolgende feiten en omstandigheden:
- aan de verdachte was verteld dat er in de woning wat te halen viel; er zouden waarschijnlijk spullen en contant geld liggen dat de verdachte mee kon nemen (Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2014, p. 855).
- aan de verdachte was verteld dat in de woning een oude vrouw alleen woonde (Proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2014, p. 880).
- de verdachte kwam bij de woning en sloeg, na eerst geprobeerd te hebben een deur aan de zijkant open te breken, een raam aan de voorkant in. De verdachte zei tegen de vrouw (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer]) die volgens hem wakker was geworden, dat ze haar mond moest houden. Hij was nog niet binnen en heeft vervolgens nog meer glas ingeslagen waarna de vrouw begon te schreeuwen dat hij weg moest gaan
(Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2014, p. 853, 866).
- de verdachte hoorde aan haar stem dat het een oude vrouw was (Proces-verbaal verhoor verdachte van 13 mei 2014, p. 866).
- de verdachte stapte naar binnen en trof de vrouw in de woonkamer. Hij duwde haar weg waarna ze op de grond viel (Proces-verbaal verhoor verdachte van 13 mei 2014, p. 866).
- de vrouw stond weer op en de verdachte gaf haar met zijn vuist een klap in haar gezicht, waarna hij haar nog twee klappen heeft gegeven op dezelfde manier (Proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 mei 2014, p. 893).
- de verdachte sloeg de vrouw naar eigen zeggen redelijk hard; er zat wel vaart achter (Proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 mei 2014, p. 893).
- de vrouw schreeuwde van de pijn en viel hard op de grond. Daarna was het stil (Processen-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei en 15 mei 2014, p. 866 en 893).
- de verdachte doorzocht vervolgens de woning en nam een goudkleurig hangertje mee (Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 mei 2014, p. 866, 867).
- het slachtoffer heeft als gevolg van de geweldshandelingen van de verdachte een gebroken neus, een gebroken oogkas en ernstig hersenenletsel opgelopen (dossier Forensische Opsporing, p. 143 t/m 144, p. 148 t/m 149).
Uit de te bezigen bewijsmiddelen, in het bijzonder de bovenstaande, leidt het hof af dat de verdachte welbewust en doelgericht [slachtoffer] enkele malen hard met zijn vuist op een kwetsbaar lichaamsdeel, haar hoofd, heeft geslagen ten gevolge waarvan zij ten val kwam. Dit terwijl de verdachte wist dat zij op leeftijd was en dus een fragieler gestel had dan de gemiddelde persoon en de verdachte ook wist dat zij net was opgestaan na een eerdere val ten gevolge van een duw van de verdachte. Dat het door de verdachte toegepaste geweld aanzienlijk was vindt bevestiging in de aard en zwaarte van de verwondingen die het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen.
Door te handelen als hij heeft gedaan heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden en is het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Uit de verklaringen van de verdachte leidt het hof voorts af dat hij naar de woning is gegaan met de kennelijke bedoeling een diefstal te plegen, dat het slachtoffer hem heeft betrapt en dat hij na de - met het oog op de uitvoering van zijn plan om te stelen - jegens haar gepleegde geweldshandelingen, de woning heeft doorzocht en een goudkleurig sieraad heeft meegenomen, zodat ook bewezen wordt dat de verdachte het geweld heeft gepleegd om de diefstal gemakkelijk te maken."
2.3.
Het Hof heeft uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer], zoals is bewezenverklaard. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A van Dorst en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 mei 2018.