Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de onttrekking van een minderjarige aan het gezag van de ouder, waarbij de verdachte op 22 september 2014 zijn zoon, geboren in 2010, van school heeft gehaald in strijd met een rechterlijke beslissing. De kinderrechter had bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn, met een omgangsregeling die de verdachte slechts één weekend per veertien dagen recht gaf om voor zijn zoon te zorgen. De verdachte heeft echter, zonder toestemming van de moeder, zijn zoon van school gehaald en meegenomen naar zijn woning. Dit leidde tot een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van het onttrekken van de minderjarige aan het gezag van de moeder, wat volgens de wet strafbaar is onder artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van het begrip 'onttrekken' door het Hof onjuist was. De verdediging stelde dat het kortstondig niet naleven van de omgangsregeling niet gelijkstaat aan onttrekking, maar de Hoge Raad verwierp deze opvatting. De Hoge Raad benadrukt dat de term 'onttrekken' in de tenlastelegging en bewezenverklaring moet worden begrepen in de context van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte opzettelijk zijn zoon heeft onttrokken aan het gezag van de moeder, en dat de klacht van de verdediging faalt.
Daarnaast werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de uitspraak, gezien de opgelegde straf en de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte.