ECLI:NL:HR:2005:AR8250
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die in 1965 geboren is en woonachtig in [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor het onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het wettig gezag van de moeder. Het Hof had de verdachte een taakstraf opgelegd van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte had zich niet gehouden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling, wat leidde tot de veroordeling.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie die door de raadsman van de verdachte waren ingediend. De raadsman stelde dat de verdachte niet schuldig was aan de overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij samen met de moeder het gezag over het kind uitoefende. De Hoge Raad oordeelde echter dat, ondanks het gedeelde gezag, de verdachte het kind aan het gezag en opzicht van de moeder kon onttrekken door zich niet aan de omgangsregeling te houden. Dit oordeel van het Hof werd niet als onjuist beschouwd.
De Hoge Raad concludeerde dat de overige klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep werd dan ook verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van het Hof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt de juridische nuance dat ouders, zelfs met gezamenlijk gezag, zich aan rechterlijke beslissingen moeten houden met betrekking tot de omgang met hun kinderen.