Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Aantjes, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, die op 31 mei 2017 was gegeven in de zaken 200.198.649/01 en 200.198.656/01. De man, die niet verschenen was, was verweerder in cassatie. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof, waarbij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in het kader van de echtscheiding aan de orde was.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, C.H. Sieburgh, en is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.